Home

Centrale Raad van Beroep, 29-09-2005, AU4018, 04/5156 CSV

Centrale Raad van Beroep, 29-09-2005, AU4018, 04/5156 CSV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
29 september 2005
Datum publicatie
10 oktober 2005
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2005:AU4018
Zaaknummer
04/5156 CSV
Relevante informatie
Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 2

Inhoudsindicatie

Correctienota. Besluit ingetrokken. Proceskostenveroordeling op basis forfaitaire bedragen.

Proceskosten veroordeling op basis forfaitaire bedragen. Geen bijzondere omstandigheden.

Uitspraak

04/5156 CSV

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellant] h.o.d.n. [han[woonplaats], wonende te [woonplaats], appellant,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Namens appellant heeft mr. F.W. van de Weerdt, belastingadviseur te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 augustus 2004, kenmerk 03/2670.

Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 8 september 2005, waar partijen, zoals tevoren schriftelijk bericht, niet zijn verschenen.

II. MOTIVERING

Bij besluiten van 15 juli 2003 heeft gedaagde appellant correctienota’s opgelegd over de jaren 1998 tot en met 2001 in verband met de door appellant aan losse hulpen voor het verrichten van reparaties, stofzuigen, baanonderhoud en grasmaaien verrichte betalingen.

Bij besluit van 16 oktober 2003 heeft gedaagde de door appellant tegen voornoemde besluiten ingediende bezwaren ongegrond verklaard.

Ter zitting bij de rechtbank heeft gedaagde het besluit van 16 oktober 2003 ingetrokken en verklaard dat op basis van een hernieuwd onderzoek een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant genomen zal worden.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het namens appellant tegen het besluit van 16 oktober 2003 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft termen aanwezig geacht om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaagde te veroordelen in de proceskosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 644,--, als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het griffierecht wordt vergoed.

Appellant kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank om gedaagde slechts te veroordelen tot een proceskostenvergoeding op basis van de forfaitaire bedragen genoemd in het Bpb. Appellant vordert in hoger beroep alsnog een integrale kostenveroordeling, aangezien appellant door de opstelling van gedaagde bij de rechtbank is overvallen. Indien gedaagde het besluit van 16 oktober 2003 eerder had ingetrokken, had de uitvoerige motivering van het bezwaar achterwege kunnen blijven. Tevens zou de reis van ’s-Gravenhage naar Arnhem voor de zitting van de rechtbank appellant en zijn gemachtigde in dat geval kunnen zijn bespaard.

De Raad overweegt naar aanleiding van het hoger beroep van appellant als volgt.

In artikel 2, derde lid, van het Bpb is neergelegd dat in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van het bepaalde in het eerste lid van artikel 2 van het Bpb.

De toelichting bij het Bpb vermeldt dat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken en dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding kan verhogen of verlagen. Benadrukt wordt dat het werkelijk gaat om uitzonderingen en als voorbeeld wordt genoemd een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd.

De omstandigheden die appellant aanvoert kan de Raad niet als bijzondere omstandigheden aanmerken die tot afwijking van de limitatieve en forfaitaire tarieven nopen. Van een uitzonderlijk geval als bedoeld in de toelichting van het Bpb is hier geen sprake. Overigens wordt in de toelichting opgemerkt dat de kostenveroordeling niet bedoeld is als volledige schadevergoeding, maar als tegemoetkoming in de kosten.

Op grond van het vorenoverwogene komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.

De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2005.

(get.) B.J. van der Net.

(get.) M. Renden.