Home

Centrale Raad van Beroep, 31-08-2005, AU2527, 03/5454 WVG

Centrale Raad van Beroep, 31-08-2005, AU2527, 03/5454 WVG

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
31 augustus 2005
Datum publicatie
13 september 2005
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2005:AU2527
Zaaknummer
03/5454 WVG

Inhoudsindicatie

Zijn de aanvragen om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen terecht afgewezen?

Uitspraak

03/5454 WVG

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Namens appellante heeft mr. W. Searle, advocaat te Hoorn, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 25 september 2003, reg.nr. WVG 02/1358.

Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

Op verzoek van de Raad zijn namens appellante bij brief van 14 juli 2005 nadere stukken ingezonden. Daarop is vanwege gedaagde bij brief van 25 juli 2005 gereageerd.

Het geding is behandeld ter zitting van 16 augustus 2005, waar appellante niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door G.R.M. Koopman, werkzaam bij gedaagde.

II. MOTIVERING

Voor de toepasselijke bepalingen van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en van de op die wet gebaseerde Verordening voorzieningen gehandicapten Hoorn (de Verordening) alsmede voor de feiten wijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

Appellante, die pijnklachten heeft in met name haar gewrichten en zich daardoor beperkt voelt in haar functioneren, heeft bij aanvragen van 26 en 31 oktober 2001 verzocht haar op grond van de Wvg en de Verordening in aanmerking te brengen voor woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen.

Bij besluit van 13 mei 2002 heeft gedaagde, met inachtneming van een daartoe door de arts A.H.J. Olijhoek van de GGD Westfriesland opgesteld advies van 16 april 2002, geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor de gevraagde voorzieningen.

Bij het bestreden besluit van 18 oktober 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 13 mei 2002 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 18 oktober 2002 ongegrond verklaard.

Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de weigering van gedaagde om aan appellante toiletsteunen en een Spartamet te verstrekken in stand kan blijven.

De Raad beantwoordt die vraag, evenals de rechtbank, bevestigend.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvg is sprake van een gehandicapte in de zin van die wet en de daarop steunende bepalingen indien een persoon ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt op het gebied van wonen of het zich binnen of buiten de woning verplaatsen. Voorts is in artikel 1.2, eerste lid, onder b, van de Verordening bepaald dat een voorziening slechts kan worden toegekend als deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen van een gehandicapte op het gebied van wonen of vervoer op te heffen of te verminderen.

De Raad heeft in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat appellante ten tijde in geding - op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten - dusdanige beperkingen ondervond dat zij langdurig aangewezen was op de in geding zijnde voorzieningen.

Daartoe wijst de Raad in het bijzonder op het GGD rapport van de geneeskundige Olijhoek van 16 april 2002, die appellante op zijn spreekuur heeft gezien en de beschikking heeft gehad over informatie van de behandelend artsen van appellant, en op de in beroep ingezonden brief van de fysiotherapeut R.M. de Boer van 8 augustus 2002. Noch Olijhoek noch De Boer geven blijk van de aanwezigheid van beperkingen, als voornoemd, waardoor appellante is aangewezen op de gevraagde voorzieningen. Zij hebben benadrukt dat appellante middels oefentherapie of een revalidatiedagbehandeling haar beperkingen dient te verminderen en haar belastbaarheid moet vergroten. De arts Olijhoek heeft er in dat kader op gewezen dat met verstrekking van de gevraagde voorzieningen het functioneren van appellant niet verbetert.

Ook overigens ziet de Raad in hetgeen in hoger beroep door appellante is aangevoerd geen aanknopingspunten om tot een andersluidend oordeel te komen.

Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus gegeven door mr. M.I. ’t Hooft als voorzitter en mr. H.J. de Mooij en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005.

(get.) M.I. ’t Hooft.

(get.) A.H. Polderman-Eelderink.

LJN EK3008