Home

Centrale Raad van Beroep, 27-02-2002, AF3855, 00/6192 AOW , 01/4016 AOW

Centrale Raad van Beroep, 27-02-2002, AF3855, 00/6192 AOW , 01/4016 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 februari 2002
Datum publicatie
4 februari 2003
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2002:AF3855
Zaaknummer
00/6192 AOW , 01/4016 AOW
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:75, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 1c

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

00/6192 AOW

01/4016 AOW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

de Sociale Verzekeringsbank, appellant,

en

[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Bij twee afzonderlijke besluiten van 28 januari 1999 heeft appellant aan gedaagde met ingang van januari 1998 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 60% van het maximale ouderdomspensioen voor een gehuwde of een ongehuwde die samenwoont onderscheidenlijk dit pensioen met ingang van februari 1998 herzien in verband met de toekenning aan gedaagde van een ouderdomspensioen uit Nieuw-Zeeland en het teveel betaalde ouderdomspensioen ingevolge de AOW over de periode van februari 1998 tot en met januari 1998 ten bedrage van f 2.019,48 van gedaagde teruggevorderd.

Bij besluit van 7 april 1999 (besluit 1) heeft appellant het door gedaagde tegen de besluiten van 28 januari 1999 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.

De rechtbank Maastricht heeft het door gedaagde ingestelde beroep tegen besluit 1 bij uitspraak van 17 november 2000 gegrond verklaard en besluit 1 vernietigd met bepalingen omtrent vergoeding aan gedaagde van het griffierecht en de reiskosten.

Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

Gedaagde heeft onder overlegging van een bijlage een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 5 juli 2001 (besluit 2) heeft appellant naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 7 april 1999 een nieuw besluit op het bezwaar van gedaagde genomen.

Gedaagde heeft in reactie hierop bij brief van 3 november 2002 nog enkele stukken overgelegd.

Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 15 november 2002, waar namens appellant is verschenen mr. M.F. Sturmans, werkzaam bij appellant, terwijl gedaagde in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde J.G. Janssen.

II. MOTIVERING

De Raad stelt voorop dat besluit 2, dat appellant ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft genomen, aan het beroep van gedaagde in eerste aanleg tegen besluit 1 niet geheel tegemoet komt en dat ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen besluit 2.

Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak ingetrokken, alsmede de besluiten 1 en 2 ingetrokken. Voorts heeft deze gemachtigde meegedeeld dat naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 26 juni 2002 in een vergelijkbare zaak een nieuw besluit op het bezwaar van gedaagde zal worden genomen.

Gedaagde heeft door middel van overlegging van het formulier proceskosten het in eerste aanleg door haar betaalde griffierecht en de door haar gemaakte reiskosten, alsmede de door haar en haar gemachtigde in hoger beroep gemaakte reiskosten gevorderd.

Nu van een ander belang bij de beoordeling van het beroep van gedaagde tegen besluit 2 dan een veroordeling van appellant tot vergoeding van de evenbedoelde kosten niet is gebleken, zal de Raad dit beroep niet-ontvankelijk verklaren.

De Raad ziet evenwel in verband met de intrekking door appellant van het hoger beroep tegen de besluiten 1 en 2 aanleiding bij deze uitspraak een beslissing te geven omtrent de door appellant gevorderde vergoedingen in eerste aanleg en in hoger beroep.

Wat betreft de door gedaagde gevorderde vergoeding van griffierecht en gemaakte reiskosten in eerste aanleg overweegt de Raad dat deze vordering reeds dient te worden afgewezen omdat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak deze vordering al geheel had toegewezen.

Ten aanzien van het verzoek van gedaagde om veroordeling van appellant in de reiskosten van gedaagde en haar gemachtigde in de procedure in hoger beroep overweegt de Raad als volgt.

De Raad leidt uit het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) af dat voor het vergoeden van de reiskosten van een procesgemachtigde die niet beroepsmatig rechtsbijstand verleent, in dat besluit geen specifieke regeling is opgenomen. Wel is in artikel 1, onder c, van het Bpb aangegeven dat een proceskostenveroordeling betrekking kan hebben op -onder andere- de reiskosten van een partij. De Raad leidt hieruit af dat de reiskosten die gedaagde zelf heeft moeten maken wel voor vergoeding in aanmerking komen. Verschijnt een partij bij een niet professioneel gemachtigde dan treedt deze wat de vergoeding van reiskosten betreft in de plaats van de partij. Verschijnt de partij zelf met bedoelde gemachtigde dan worden de kosten van de gemachtigde niet meegenomen. Hieruit volgt dat voor vergoeding in aanmerking komen de reiskosten van gedaagde.

Deze worden begroot op € 36,76.

Beslist wordt als volgt.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Verklaart het beroep van gedaagde tegen besluit 2 niet-ontvankelijk.

Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag groot € 36,76.

Aldus gegeven door mr. H.J. Simon als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.B.M. Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 december 2002.

(get.) H.J. Simon.

(get.) M.B.M. Vermeulen.SSw