College van Beroep voor het bedrijfsleven, 29-06-2021, ECLI:NL:CBB:2021:660, 21/391
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 29-06-2021, ECLI:NL:CBB:2021:660, 21/391
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 29 juni 2021
- Datum publicatie
- 29 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2021:660
- Zaaknummer
- 21/391
Inhoudsindicatie
Wet personenvervoer 2000 W1
Uitspraak
zaaknummer: 21/391
uitspraak met toepassing van de artikelen 8:84, vijfde lid, en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht van de voorzieningenrechter van 29 juni 2021 in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. W.M.L. van Koningsveld),
en
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de chauffeurskaart van verzoeker geschorst.
Op 25 maart 2021 heeft verzoeker een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend strekkende tot schorsing van het primaire besluit.
Bij besluit van 2 april 2021 (het herroepingsbesluit) heeft verweerder het primaire besluit herroepen.
Bij bericht van 12 april 2021 heeft verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en daarbij verzocht verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure en het griffierecht.
Bij brief van 20 april 2021 heeft verweerder zijn zienswijze gegeven.
Overwegingen
1. Op grond van de artikelen 8:84, vijfde lid, en 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan in geval van intrekking van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan aan de indiener daarvan geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek is ingetrokken omdat verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen.
3. Gelet hierop komt het verzoek om kostenveroordeling voor toewijzing in aanmerking en veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder met toepassing van artikel 8:75a van de Awb in de kosten. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) worden de kosten bedoeld in artikel 1, onder a, vastgesteld op € 534,00 (1 punt voor het verzoekschrift en een wegingsfactor 1).
4. Verder acht de voorzieningenrechter het in dit geval aangewezen dat verweerder het griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 534,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van
F.L. van Haeften, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 juni 2021.
w.g. D. Brugman w.g. F.L. van Haeften
Afschrift verzonden aan partijen op: