Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 14-10-2011, BU4521, AWB 10/1275

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 14-10-2011, BU4521, AWB 10/1275

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
14 oktober 2011
Datum publicatie
16 november 2011
ECLI
ECLI:NL:CBB:2011:BU4521
Zaaknummer
AWB 10/1275

Inhoudsindicatie

Regelling GLB-inkomenssteun 2006

Afschaffing slachtpremie; opname in (waarde) toeslagrechten. Terecht uitgegaan van referentiejaren 2007 en 2008. Geen geslaagd beroep op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Zesde enkelvoudige kamer

AWB 10/1275 14 oktober 2011

5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006

Uitspraak in de zaak van:

A, wonende te B, appellant, gemachtigde: mr. J.J. Nicolaas, werkzaam bij Univé Juridische Service B.V. te Assen,

tegen

de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,

gemachtigde: R. Weltevreden, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.

1. De procedure

Op 6 september 2010 heeft appellant een Overzicht Geregistreerde toeslagrechten ontvangen. Uit dat overzicht blijkt dat de waarde van de slachtpremie voor runderen is opgenomen in de toeslagrechten op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling). Per 15 mei 2010 beschikt appellant volgens het overzicht over 11,80 toeslagrechten met een totale waarde van €13.258,72. De waarde is per toeslagrecht gestegen met €769,64.

Bij het thans bestreden besluit van 14 oktober 2010 heeft verweerder beslist op het hiertegen door appellant bij brief van 10 september 2010 gemaakte bezwaar.

Tegen dit besluit is namens appellant bij brief van 22 november 2010 beroep ingesteld bij het College. De beroepsgronden zijn nadien bij afzonderlijke brief ingediend.

Verweerder heeft de gedingstukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Op 2 september 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij appellant in persoon is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

2. De beoordeling van het geschil

2.1 In dit geding staat de vraag centraal of verweerder terecht en op goede gronden heeft beslist dat appellant na toevoeging van de slachtpremie beschikt over 11,80 toeslagrechten met een waarde van €13.258,72

2.2 Verweerder heeft het bestreden besluit doen steunen op de overweging dat volgens

bijlage 4 bij de Regeling de jaren 2007 en 2008 maatgevend zijn voor het bepalen van de slachtpremie voor volwassen runderen. Onder bepaalde voorwaarden kan in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden van een andere referentieperiode worden uitgegaan, mits hiervan melding wordt gemaakt vóór 15 mei 2010. Appellant heeft pas in het bezwaarschrift melding gemaakt van zijn situatie en om een andere referentieperiode verzocht, zodat terecht is uitgegaan van de jaren 2007 en 2008.

2.3 Appellant heeft in beroep aangevoerd dat hij wegens ziekte in 2006 zijn varkensstal niet heeft kunnen ombouwen naar een kalverenstal. De verbouwing liep vertraging op, waardoor hij in 2007 geen twee rondes kalveren kon afmesten. Daarom heeft hij verweerder verzocht om alleen 2008 als referentiejaar te hanteren. De melding van overmacht en/of uitzonderlijke omstandigheden is al op 14 april 2010 door de boekhouder van appellant bij het LNV-loket gedaan. Bij die gelegenheid is meegedeeld dat een beroep op overmacht ook nog na de definitieve vaststelling in de bezwarenprocedure kon worden gedaan. Appellant mocht op die informatie vertrouwen. Honorering van het beroep op overmacht schendt geen belangen van derden.

2.4 Het College overweegt dat de verhoging van de waarde van de toeslagrechten voortvloeit uit de afschaffing van de slachtpremieregeling. Volgens bijlage 4 van de Regeling moet bij de berekening van die verhoging worden uitgegaan van het gemiddeld aantal dieren in de referentieperiode. De referentiejaren zijn de jaren 2007 en 2008. Op grond van artikel 11, tweede lid, van de Regeling kunnen landbouwers een beroep doen op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden indien hun productie gedurende een of meer relevante referentiejaren is verminderd, hetgeen er rechtstreeks toe heeft geleid dat de ontvangen directe betalingen in enig jaar van de relevante periode met meer dan

€500,– zijn verminderd. In dat geval wijst de minister de toeslagrechten van de landbouwer toe op basis van referentiejaren als bedoeld in bijlage 4, waarvan de productie niet is beïnvloed door het geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. De landbouwer die een beroep wil doen op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden moet de benodigde gegevens op grond van het bepaalde in artikel 55b, eerste en zesde lid, van de Regeling vóór 15 mei 2010 bij de Dienst Regelingen indienen.

2.5 Naar het oordeel van het College heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdig, dat wil zeggen vóór 15 mei 2010 melding heeft gemaakt van een overmachtsituatie of uitzonderlijke omstandigheden. Voor zover er op 14 april 2010 al telefonisch contact is geweest tussen de boekhouder van appellant en een medewerker van verweerders Dienst Regelingen is in ieder geval niet komen vast te staan dat bij die gelegenheid van de kant van verweerder informatie is verstrekt over de verhoging van toeslagrechten in verband met de afschaffing van de slachtpremieregeling, en over de voorwaarden waaronder een beroep op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan worden gedaan.

2.6 Ten overvloede overweegt het College dat geenszins vaststaat dat appellant in verband met zijn ziekte in 2006 een geslaagd beroep op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden zou hebben kunnen doen. Daartoe is immers bepalend of sprake is geweest van een substantiële productievermindering. Op basis van de door appellant verstrekte informatie staat uitsluitend vast dat de productie als gevolg van de vertraagde bouw van de kalverenstal later is toegenomen dan gepland.

2.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder bij de berekening van de verhoging van appellants toeslagrechten terecht is uitgegaan van de referentiejaren 2007 en 2008. Dit betekent dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2011.

w.g. C.J. Waterbolk w.g. E. van Kerkhoven