Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 24-06-2011, BR5445, AWB 07/943

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 24-06-2011, BR5445, AWB 07/943

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
24 juni 2011
Datum publicatie
22 augustus 2011
ECLI
ECLI:NL:CBB:2011:BR5445
Zaaknummer
AWB 07/943

Inhoudsindicatie

Verrichten van keuringswerkzaamheden is niet aan te merken als een besluit

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 07/943 24 juni 2011

11237 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

Regeling retributies VWA veterinaire en hygiënische aangelegenheden

Uitspraak in de zaak van:

Porkland Holding B.V., te Sint Philipsland, appellante,

gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg,

tegen

de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,

gemachtigde: mr. drs. J.C.Q. Bult, werkzaam bij verweerders ministerie

1. De procedure

Bij besluit van 6 november 2007 heeft verweerder de bezwaren van appellante, gericht tegen het niet verrichten van een keuring van varkens op 28 en 29 november en

1 december 2006, niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 4 december 2007, bij het College ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Appellante heeft de gronden van het beroep bij brief van 3 januari 2008 aangevuld.

Bij brief van 1 februari 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 14 oktober 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigde van partijen zijn verschenen. Voor appellante is tevens A.

2. De grondslag van het geschil

2.1. De Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB. 2004, nr. L139, nadien gewijzigd; hierna: Verordening (EG) 854/2004) luidde ten tijde en voor zover hier van belang als volgt:

“ HOOFDSTUK II:

OFFICIËLE CONTROLES IN VERBAND MET COMMUNAUTAIRE INRICHTINGEN

(...)

Artikel 5

Vers vlees

De lidstaten zorgen ervoor dat de officiële controles van vers vlees overeenkomstig bijlage I worden uitgevoerd.

1. De officiële dierenarts voert in slachthuizen (...) inspecties uit overeenkomstig de algemene voorschriften van bijlage I, sectie I, hoofdstuk II, en de specifieke voorschriften van sectie IV, met name met betrekking tot:

a. voedselketeninformatie;

b. antemortemkeuring;

c. dierenwelzijn

en

d. postmortemkeuring;

e. gespecificeerd risicomateriaal en andere dierlijke bijproducten

en

f. laboratoriumtests;

(...)

3. Na de in de punten 1) en 2) bedoelde controles neemt de officiële dierenarts passende maatregelen als bedoeld in bijlage I, sectie II, met name wat betreft:

(...)

c. de beslissingen met betrekking tot levende dieren;

(...)

BIJLAGE I

VERS VLEES

SECTIE I: TAKEN VAN DE OFFICIËLE DIERENARTS

(...)

HOOFDSTUK II: INSPECTIETAKEN

(...)

B. Antemortemkeuring

1. Met inachtneming van de punten 4 en 5,

a. onderwerpt de officiële dierenarts vóór het slachten alle dieren aan een antemortemkeuring;

b. vindt de keuring plaats binnen 24 uur na aankomst in het slachthuis en minder dan 24 uur vóór het slachten.

Voorts kan de officiële dierenarts te allen tijde een keuring eisen.

2 Op basis van de antemortemkeuring moet in het bijzonder worden geconstateerd of er ten aanzien van het gekeurde dier tekenen zijn die:

a. erop wijzen dat het welzijn geschaad is; of

b. wijzen op een aandoening die gevaar kan opleveren voor de gezondheid van mens of dier, met bijzondere aandacht voor het opsporen van zoönoses en ziekten die voorkomen op lijst A of, indien van toepassing, lijst B van het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten (OIE).

(...)

SECTIE II: MAATREGELEN NAAR AANLEIDING VAN CONTROLES

(...)

HOOFDSTUK III: BESLISSINGEN MET BETREKKING TOT LEVENDE DIEREN

(...)

5. Het slachten van dieren waarbij een ziekte of aandoening wordt vermoed die negatieve gevolgen kan hebben voor de gezondheid van mens of dier, moet worden uitgesteld. De betrokken dieren moeten een grondige antemortemkeuring ondergaan om een diagnose te kunnen stellen. De officiële dierenarts kan bovendien besluiten monsters voor laboratoriumonderzoek te laten nemen als aanvulling op een postmortemkeuring. Zo nodig, moeten de dieren afzonderlijk of aan het einde van het normale slachtproces worden geslacht, waarbij alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om verontreiniging van ander vlees te voorkomen.

(...)

HOOFDSTUK V: BESLISSINGEN MET BETREKKING TOT HET VLEES

1. Vlees moet ongeschikt voor menselijke consumptie worden verklaard als het:

a. afkomstig is van dieren die geen antemortemkeuring ondergaan hebben, met uitzondering van gejaagd wild”

(…)

De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidde ten tijde en voor zover van belang als volgt:

“ Artikel 1:3

1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.”

2.2. Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante exploiteerde ten tijde van belang een slachthuis voor als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren alsmede een wasplaats voor vervoermiddelen van evenhoevigen.

- Op 28 november 2006 heeft een dierenarts van de Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: VWa), B, de antemortemkeuring van varkens van appellante stopgezet.

- De teamleider Levensmiddelen Productiebedrijven Someren-1 van de VWa, de heer C, heeft appellante dezelfde dag medegedeeld dat de antemortemkeuring pas kan worden hervat indien door appellante een schriftelijke verklaring, met daarin de garantie dat in het vervolg de instructies van de dierenarts van de VWa worden opgevolgd, wordt overgelegd.

- Op 28 en 29 november 2006 heeft appellante nieuwe aanvragen ingediend voor keuringen van levende en geslachte varkens op 29 en 30 november 2006.

- De VWa heeft appellante telefonisch en per faxbericht van 29 november 2006 medegedeeld dat de VWa niet zal verschijnen voor het verrichten van de aangevraagde keuringen.

- Tegen deze weigering heeft appellante bezwaar gemaakt en voorts een verzoek om een voorlopige voorziening bij het College ingediend.

- Op 1 december 2006 heeft appellante wederom een aanvraag voor een levende keuring ingediend. De VWa heeft geweigerd dit verzoek in te willigen.

- Bij uitspraak van 1 december 2006 heeft de voorzieningenrechter van het College overwogen dat naar zijn voorlopige oordeel het verrichten van keuringswerkzaamheden als zodanig niet is aan te merken als een besluit, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en dat het weigeren van keuringswerkzaamheden te verrichten niet anders kan worden aangemerkt dan de weigering feitelijke handelingen te verrichten en derhalve evenmin als een besluit. Het verzoek om een voorlopige voorziening is niet-ontvankelijk verklaard.

- Appellante is op 20 december 2006 gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante, gericht tegen zijn weigering de aanvraag om keuring van levende en geslachte varkens toe te wijzen, niet-ontvankelijk verklaard.

Verweerder heeft daartoe overwogen dat een keuring een feitelijke handeling betreft, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Om deze reden is het niet mogelijk bezwaar aan te tekenen tegen het niet verrichten van een keuring.

In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat het besluitmoment ligt ná de keuring, in het al dan niet voor menselijke consumptie mogen slachten van een dier. De keuring is een feitelijke handeling die hieraan voorafgaat. Het niet komen keuren is om deze reden geen besluit.

4. Het standpunt van appellant

Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet verrichten van een keuring als een besluit in de zin van de Awb dient worden aangemerkt. Het uitvoeren van de keuring is immers noodzakelijk om de dieren te kunnen slachten. Indien er niet geslacht wordt, heeft dit tot gevolg dat appellante haar bedrijf niet uit kan oefenen. De vraag of sprake is van een besluit dient te worden afgezet tegen dat gevolg. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 1 december 2006 ten onrechte geen oog gehad voor de rechtsgevolgen van het niet uitvoeren van de keuring en de beoordeling ten onrechte beperkt tot het uitvoeren van de keuringshandelingen als zodanig.

5. De beoordeling van het geschil

Ter beoordeling staat de vraag of verweerder de bezwaren van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat het verrichten van een keuring niet als een besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt.

Het College overweegt dat de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening dat appellante in de bezwaarfase heeft ingediend, heeft geoordeeld (uitspraak van 1 december 2006, AWB 06/863) dat het verrichten van keuringswerkzaamheden als zodanig niet is aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daartegen geen ontvankelijk bezwaar- of beroepschrift kan worden ingediend. Het weigeren van keuringswerkzaamheden kan derhalve niet anders worden aangemerkt dan als weigering feitelijke handelingen te verrichten.

Ook in een uitspraak van 15 april 2008 (AWB 08/188, www.rechtspraak.nl; LJN BD0629) heeft de voorzieningenrechter van het College overwogen dat het verrichten van controle-werkzaamheden, als bedoeld in artikel 5 van Verordening 854/2004, niet is aan te merken als een Awb-besluit. Het toezicht van de dierenarts op het slachten is van feitelijke aard.

Het College komt in dit geding tot hetzelfde oordeel. De weigering van de dierenarts om een antemortemkeuring te verrichten kan niet als een besluit worden aangemerkt. Dat die weigering voor een bedrijf als dat van appellante betekent dat niet kan worden geslacht en dat appellante daardoor wordt belemmerd in de uitoefening van het bedrijf doet niet af aan het feitelijke karakter van het verrichten van de keuring.

Het College komt gezien het vorenstaande tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. W.A.J. van Lierop, en mr. M.M. Smorenburg in tegenwoordigheid van mr. N.W.A. Verrijt als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2011.

w.g. E.R. Eggeraat w.g. N.W.A. Verrijt