Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 juni 2020, nr. 2020-0000071198;
Gelet op artikel 8:8, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 24 juni 2020, No. W12.20.0170/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 juli 2020, nr. 2020-0000079379;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
De periode, bedoeld in artikel 8:8, tweede lid, van de Wajong is voor de jonggehandicapte die in het jaar 2020 inkomen geniet sinds:
de maand november of eerder: de maanden december 2019 tot en met november 2020;
de maand december: de maand januari 2021.
In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden slechts de maanden in aanmerking genomen waarin inkomen is genoten.
In afwijking van het eerste en tweede lid, is de periode, bedoeld in artikel 8:8, tweede lid, van de Wajong, voor de jonggehandicapte die in het jaar 2020 inkomen heeft in de vorm van belastbare winst uit onderneming, het jaar 2021.
Voor de jonggehandicapte die op grond van artikel 8:8, vierde lid, van de Wajong recht heeft op een inkomensvoorziening of arbeidsongeschiktheidsuitkering ter hoogte van het garantiebedrag is de periode, bedoeld in artikel 8:8, tweede lid, van de Wajong, in afwijking van het eerste en tweede lid, december 2020, indien toepassing van het eerste en tweede lid leidt tot een garantiebedrag dat lager is dan de inkomensondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering waarop de jonggehandicapte recht had in december 2020.
De periode, bedoeld in artikel 8:8, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt voor het jaar 2022 verlengd met een jaar.