De vergoeding voor kosten als bedoeld in artikel 96 lid 2, onder c van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, bedraagt:
15% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de eerste € 2500 van de vordering;
10% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 2500 van de vordering;
5% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 5000 van de vordering;
1% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 190.000 van de vordering;
0,5% over het meerdere van de hoofdsom met een maximum van € 6775.