De buitengerechtelijke kosten, bedoeld in artikel 4:120 van de Algemene wet bestuursrecht, kunnen in rekening worden gebracht voor zover zij redelijk zijn en bedragen ten hoogste:
15% van de geldsom, bedoeld in artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht, over de eerste € 2.500 van de vordering;
10% van de geldsom, bedoeld in artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht, over de volgende € 2.500 van de vordering;
5% van de geldsom, bedoeld in artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht, over de volgende € 5.000 van de vordering;
1% van de geldsom, bedoeld in artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht, over de volgende € 190.000 van de vordering;
0,5% van de geldsom, bedoeld in artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht, over het meerdere met een maximum van € 6.775.