Spoorwegwet
Spoorwegwet
Opschrift
Aanhef
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de wijziging en aanvulling, welke de wet van 21 Augustus 1859 (Staatsblad n°. 98), omtrent de spoorwegdiensten en het gebruik der spoorwegen behoeft, het raadzaam maken haar door eene nieuwe wet te doen vervangen;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I. Algemeene bepalingen
Artikel 1
Onder voorbehoud van afdeling 5 van titel 2 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek zijn de ondernemers eener Spoorwegdienst verantwoordelijk voor de schade, door personen of goederen bij de uitoefening der dienst geleden, ten ware de schade buiten hunne schuld of die hunner beambten of bedienden zij ontstaan.