Home

Centrale Raad van Beroep, 28-04-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:966, 20/2656 WAJONG

Centrale Raad van Beroep, 28-04-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:966, 20/2656 WAJONG

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 april 2022
Datum publicatie
10 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:966
Zaaknummer
20/2656 WAJONG

Inhoudsindicatie

Wajong-uitkering ten onrechte geweigerd. Het Uwv heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Naar het oordeel van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met haar rapporten van 12 maart 2019 en 16 november 2021 haar standpunt over de duurzaamheid van het ontbreken van het arbeidsvermogen bij appellant onvoldoende onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in feite volstaan met de algemene conclusie dat bij de diagnoses taalachterstand en PDD NOS bij een IQ van 98 behandeling mogelijk is en verbetering van de basale werknemersvaardigheden daarom niet is uitgesloten. Daarmee is onvoldoende onderbouwd dat behandeling ook in de specifieke situatie van appellant een reële mogelijkheid is om diens mogelijkheden tot arbeidsparticipatie te verbeteren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met het onvermogen van appellant om zich open te stellen voor behandeling ten onrechte geen rekening gehouden.

Uitspraak

20 2656 WAJONG

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van

26 juni 2020, 19/3204 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 28 april 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.O. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2021. Voor appellant zijn mr. Wattilete en zijn moeder [A.] verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door M. Budel.

Het onderzoek is na de zitting heropend. De Raad heeft het Uwv verzocht om een nadere toelichting van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Het Uwv heeft een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend, waarop door appellant onder toezending van nadere stukken is gereageerd.

Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant, geboren op [geboortedag] 2000, heeft met een door het Uwv op

26 september 2018 ontvangen formulier een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Bij zijn aanvraag heeft hij stukken gevoegd, waaronder informatie van Audiologisch Diagnostisch Centrum Kentalis, een dyslexieverklaring, informatie van een onderwijsconsulent en van Kinder- en Jeugdpsychiatrie Karakter. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant lijdt aan een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO (PDD NOS), het syndroom van Gilles de la Tourette en een taalontwikkelingsstoornis (TOS) met dyslexie. Bij besluit van 2 november 2018 heeft het Uwv de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen omdat appellant geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is.

1.2.

Bij besluit van 3 mei 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 2 november 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant op dit moment niet over basale werknemersvaardigheden beschikt omdat appellant niet naar school komt, hij niet op het spreekuur komt en hij niet naar een hulpverlener gaat. Appellant is op dit moment ook onvoldoende in staat de werknemersvaardigheden te ontwikkelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het echter niet uitgesloten dat appellant deze vaardigheden op termijn door middel van een behandeling via een gespecialiseerd centrum voor autisme zoals Parnassia kan ontwikkelen.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar standpunt over de mogelijkheden van appellant inzichtelijk gemotiveerd. In de toelichting op het in het ‘Compendium Participatiewet’ opgenomen beoordelingskader is beschreven dat indien van de persoonlijke omstandigheden of de persoonlijkheid van een cliënt een blokkerende werking uitgaat hiermee bij de weging geen rekening gehouden wordt. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat niet kan worden uitgegaan van het huidige gedrag van appellant is in overeenstemming met deze toelichting. Uit de door appellant ingebrachte informatie over zijn TOS, waaronder een bericht van 11 februari 2020 van zijn lerares uit het voortgezet speciaal onderwijs, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat appellant niet leerbaar is. Het Uwv heeft aan de hand van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoemde voorbeelden van mogelijke begeleiding, en rekening houdend met de individuele omstandigheden van appellant, voldoende onderbouwd dat er geen reden is om te veronderstellen dat verbetering van de ontwikkeling van arbeidsvermogen zo gering is dat dit op voorhand is uitgesloten. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is te achten. Het Uwv en de rechtbank hebben miskend dat appellant al op hele jonge leeftijd te maken heeft gekregen met problemen die thans onverminderd voortduren en dat appellant ondanks alle begeleiding en behandelingen op een punt is beland waar de kans op verbetering vrijwel nihil is.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.

4.1.2.

Niet in geschil is dat appellant op zijn achttiende verjaardag ([geboortedag] 2018) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen op dat moment duurzaam was. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat niet uitgesloten is dat appellant in de toekomst basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen.

4.1.3.

Bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen gaat het om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige moeten een inschatting maken over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij de betrokkene kunnen ontwikkelen. Dit brengt voor een zorgvuldige besluitvorming mee dat de inschatting van de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de situatie van de betrokkene op de datum in geding. In het geval de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 5 april 2018; ECLI:NL:CRVB:2018:1018).

4.2.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 12 maart 2019 gesteld dat niet valt uit te sluiten dat verbetering van de basale werknemersvaardigheden van appellant bereikt kan worden door behandeling door een gespecialiseerd centrum voor autisme. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij verwezen naar de website van Parnassia en de daarop aangeboden behandelingen om te leren om te gaan met autisme. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderkend dat zij hiermee een niet persoonlijk op appellant gerichte therapie benoemt. Voor de Wajong is het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter niet nodig dat het Uwv aangeeft met welke therapie een individu specifiek zal kunnen verbeteren. Ook hoeft het Uwv daarbij niet uit te gaan van het huidige gedrag van appellant, die elke behandeling afwijst, of van alle teleurstellende ervaringen met onderwijs, de wijkcoach en de hulpverleners tot dan toe. Het Uwv kan volstaan met de constatering dat bij de voor appellant gestelde diagnoses taalachterstand en PDD NOS bij een IQ van 98 verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie valt te verwachten, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

4.3.

Met haar rapport van 16 november 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op verzoek van de Raad nader toegelicht waarop zij de inschatting baseert dat voor appellant behandeling mogelijk is die zal kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van basale werknemersvaardigheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat zij niet toegespitst op de situatie van appellant kan zeggen welke hulpverlening het meest passend is omdat zij appellant niet in persoon op het spreekuur heeft kunnen zien. Het Leo Kanner Instituut is de aangewezen instantie die een goed oordeel kan geven over de huidige situatie van appellant en over diens ontwikkelingsmogelijkheden. Dat appellant geen vertrouwen in de hulpverlening heeft, hetgeen niet is aan te merken als ziekte of gebrek maar wel hoort bij appellant, betekent volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat hulpverlening niet nodig of niet mogelijk is.

4.4.

Naar het oordeel van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met haar rapporten van 12 maart 2019 en 16 november 2021 haar standpunt over de duurzaamheid van het ontbreken van het arbeidsvermogen bij appellant onvoldoende onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in feite volstaan met de algemene conclusie dat bij de diagnoses taalachterstand en PDD NOS bij een IQ van 98 behandeling mogelijk is en verbetering van de basale werknemersvaardigheden daarom niet is uitgesloten. Daarmee is onvoldoende onderbouwd dat behandeling ook in de specifieke situatie van appellant een reële mogelijkheid is om diens mogelijkheden tot arbeidsparticipatie te verbeteren.

4.5.

In dit verband is van belang dat de moeder van appellant naar voren heeft gebracht dat appellant door haarzelf noch door hulpverleners de afgelopen drie jaar in beweging is gekregen. Appellant heeft na teleurstellende ervaringen een muur om zich heen gebouwd waardoor het voor hem onmogelijk is geworden om zich nog open te stellen voor hulpverlening of behandeling. Door zijn autisme bevindt appellant zich op zijn eigen eiland en door zijn taalontwikkelingsstoornis kan appellant zich niet uiten of aangeven wat hij nodig heeft. Verwezen is naar een brief van de wijkcoach, die aangeeft dat appellant door teleurstellende ervaringen ondanks jarenlange hulpverlening compleet is vastgelopen, en dat bij appellant geen sprake is van onwil maar van onvermogen. Uit een brief van het wijkteam, waardoor appellant sinds 2015 wordt begeleid, blijkt dat elke poging tot hulpverlening bij appellant uitmondt in het nog verder in zichzelf keren. Er wordt geen vooruitgang in de ontwikkeling van appellant gezien en dat wordt ook niet meer verwacht. De gemeente heeft appellant op 29 november 2021 voor de gehele periode dat hij bijstand ontvangt vrijgesteld van arbeids- en re-integratieverplichtingen omdat appellant volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht.

4.6.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met dit onvermogen van appellant om zich open te stellen voor behandeling ten onrechte geen rekening gehouden. In het Compendium Participatiewet, dat door het Uwv bij Wajong-beoordelingen als werkinstructie wordt gehanteerd, is op dit punt vermeld:

‘Als van de persoonlijke omstandigheden of de persoonlijkheid van cliënt een blokkerende werking uitgaat bij de ontwikkeling van arbeidsvermogen, wordt hiermee bij de weging geen rekening gehouden, tenzij het ziekteproces of de handicap zelf daartoe aanleiding geven. De gedachte hierachter is dat cliënt er alles aan moet doen om arbeidsvermogen te ontwikkelen, ook als het gaat om het aanpassen van zijn persoonlijke gedragingen of omstandigheden.’

Hieruit volgt dat met een uit de handicap voortkomend onvermogen tot het volgen van een behandeling bij de beoordeling van de duurzaamheid rekening dient te worden gehouden. Uit de gedingstukken blijkt genoegzaam dat het onvermogen van appellant niet berust op een vrije keuze (onwil), maar verband houdt met de bij appellant aanwezige aandoeningen.

4.7.

Nu het Uwv zijn standpunt, dat het arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam ontbreekt, ook desgevraagd niet heeft kunnen onderbouwen, gaat de Raad er vanuit dat het ontbreken van arbeidsvermogen in het geval van appellant duurzaam is te achten. Daarmee voldoet appellant aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong.

4.8.

Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd evenals het bestreden besluit. De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb het besluit van 2 november 2018 te herroepen en te bepalen dat appellant met ingang van [geboortedag] 2018 (achttienjarige leeftijd) recht heeft op een Wajong-uitkering.

5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep. Deze worden begroot op € 1.082,- voor gemaakte kosten in bezwaar (2 punten, voor het indienen van het bezwaarschrift en bijwonen van de hoorzitting), € 1.518,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.518,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), in totaal € 4.118,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 3 mei 2019;

- herroept het besluit van 2 november 2018, bepaalt dat appellant met ingang van [geboortedag]

2018 recht heeft op een Wajong-uitkering en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt

van het vernietigde besluit van 3 mei 2019;

- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 4.118,-;

- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in

totaal € 178,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022.

(getekend) E.E.J.M. Weyers

(getekend) L.R. Kokhuis